De op 13 mei 1940 gevluchte Wilhelmina en haar regering zaten nog maar amper een dag in Engeland, ‘om van daaruit de strijd voort te zetten’, of ze waren alweer van plan om – tegen de afspraken met Engeland en Frankrijk in – met Nazi-Duitsland te gaan onderhandelen. Dat blijkt onder andere ook uit een vrijgegeven, geheim document uit het Britse archief.
Op de morgen van de 14e mei 1940 werd de Engelse minister van Buitenlandse Zaken lord Halifax benaderd door een verontruste Charles Corbin, de Franse ambassadeur in Londen. Dit naar aanleiding van een brief die Wilhelmina naar de Franse president Lebrun had gestuurd, en waaruit het Nederlandse voornemen werd opgemaakt.
Dit was overigens nog voor het Duitse bombardement op Rotterdam dat pas die middag om 13:30 uur zou plaatsvinden.
Onder druk van Churchill en het Britse oorlogskabinet werd het Nederlandse plan afgeblazen en moest Wilhelmina haar minister-president De Geer ontslaan en vervangen door Gerbrandy.
Met instemming van de Nederlandse ballingenregering in Londen heeft de NS jarenlang meegewerkt aan de belangen van de Duitse bezetter met het vervoeren van joden naar Westerbork, het wegvoeren van Nederlandse arbeidskrachten en het vervoer van Duitse troepen en wapens door heel Nederland.
Zie ook: Deportaties naar Westerbork moesten doorgaan van de Nederlandse ballingenregering.
Pas in het vierde oorlogsjaar, op 17 september 1944, riep de ballingenregering via Radio Oranje, ‘in het volle besef van de moeilijkheden die daardoor ontstaan’ op tot een spoorwegstaking. Dat was overigens 4 dagen na het laatste grote transport met 279 joden, waaronder 77 ontdekte ondergedoken kinderen naar Westerbork op 13 september 1944.
De bedoeling achter de staking was het lamleggen van het Duitse troepentransport in verband met de geallieerde luchtlandingen bij Arnhem. Aan de oproep gaven 30.000 personeelsleden van de NS gehoor en legden het werk neer.
Op donderdag 5 oktober 1944 erkende premier Gerbrandy voor Radio Oranje dat de spoorwegstaking voor een belangrijk deel oorzaak zal zijn van een te verwachten hongersnood.
Hij zou gelijk krijgen, want als gevolg van de staking konden uit Groningen het graan en de aardappelen niet meer naar het westen van Nederland worden vervoerd. Ook voor de scheepvaart was het onmogelijk om via het IJsselmeer het broodnodige voedsel uit het noorden te vervoeren, aangezien de schepen door geallieerde vliegtuigen werden beschoten. Tot overmaat van ramp begonnen eind november 1944 ook nog eens alle rivieren en kanalen dicht te vriezen.
Opmerking: Door jonge jongens van de Marine Jeugdstorm is ondanks de zware ijsgang nog geprobeerd om via het IJsselmeer de gaarkeukens in Amsterdam voor de hongerende bevolking te bevoorraden, maar tijdens hun reis naar Friesland werd het schip ‘Harlingen I’ op 22 december 1944 op het IJsselmeer door Engelse jachtvliegtuigen aangevallen, waarbij twee doden en een aantal gewonden te betreuren waren. Over die aanval werd door het illegale krantje ‘De Vrije Pers’ op 6 januari 1945 melding gemaakt (de datum op het krantje is overigens foutief). De rouwadvertenties stonden indertijd op 5 januari 1945 in Volk en Vaderland.
Aangezien de honger steeds meer aan de magen begon te knagen, verschenen er in de kranten tevergeefse oproepen aan de stakende spoorwegmannen om alsjeblieft weer te gaan rijden.
Ondanks dat al na een paar weken was gebleken dat de spoorwegstaking totaal geen effect had op het verloop van de strijd van de geallieerden tegen nazi-Duitsland, en ondanks dat begin januari 1945 al talloze Nederlanders de hongerdood waren gestorven, weigerden koningin Wilhelmina en haar ballingenregering het stakingsparool in te trekken: “Het was aan het volk de plicht te gehoorzamen. Zulks in weerwil van de moeilijkheden in de voedselvoorziening”.
Radio Oranje: ‘De regering wenst nogmaals met nadruk te wijzen op de noodzaak van een onverzwakte voortzetting van de spoorwegstaking, die dient te geschieden in weerwil van de grote moeilijkheden van de voedselpositie’.
Uiteindelijk kwam er eind januari 1945 ruim 5000 man Duits spoorwegpersoneel – dat noodgedwongen was vrijgemaakt van het vervoer van manschappen en materieel naar het Oostfront – naar ons land om in ieder geval de gaarkeukens in het dichtbevolkte westen des lands te bevoorraden.
Op bevel van Wilhelmina en haar ballingenregering heeft de zinloze spoorwegstaking 8 maanden geduurd en zijn duizenden mannen, vrouwen en kinderen van de honger gestorven.
Alleen al in één Rotterdamse wijk (Crooswijk) waren het er 6.913.
De auteur Jan Cremer, die als kind tijdens de hongerwinter ook te lijden heeft gehad, zal in 1983 in zijn boek ‘De Hunnen’ schrijven:
De Nederlandse regering had ons vanuit Londen de grote spoorwegstaking bevolen. Dat was even makkelijk, om vanuit het veilige Engeland de lakens uit te delen aan de onderdrukte landgenoten overzee. Even vertellen hoe het moet! Met de champagne in de koeler en een vette fazant op tafel. Vanuit de diepe fauteuil, een glas drank in de ene hand, een vette bolknak in de andere, bevelen snauwen voor de microfoon. Vanuit Londen werden we op het dagelijks luisterkwartiertje gecommandeerd. De bevolking werd opgeroepen om dit te doen, om dat te doen…… Dan kwam Hare Majesteit met haar dikke lijf vanachter de slagroomtaart vandaan en deed ook nog even een duit in het zakje, “Landgeneuten……..” Ze wenste ons veel kracht toe en moed te houden, we moesten ons niet laten vertrappen door de Duitse laars en verzet blijven plegen. Heel wat mensen aan deze kant van de Noordzee baalde van deze opruiende taal. Behalve een paar halvegare oranjeklanten, maar die vonden alles prachtig, interessant, van enorm belang wat Hare Majesteit verkondigde. Die lieten zich ook opjutten en droegen oranje speldjes, die riepen zelfs nog “leve de koningin” voor het vuurpeloton. De regering in ballingschap, aan de overkant van de Noordzee en wij hier met de blote vuist tegen het Herrenvolk de kastanjes uit het vuur halen; die leefden daar totaal buiten de realiteit. En opeens mocht er van die Londense kliek niet meer met de treinen worden gereden, wat resulteerde in een hongerwinter. Half Nederland crepeerde van de honger en vroor dood op straat. Er kwamen sowieso al geen kolentransporten meer uit de Limburgse mijnen door de bevrijding van het zuiden van Nederland, dus er was geen licht, geen gas, de fabrieken sloten de poorten, en de bevolking mocht thuis op ’n houtje gaan zitten bijten. Maar er was eten genoeg, maar geen vervoer. In Groningen lagen de aardappels te rotten, huizenhoge bergen goede aardappels, de hele aardappeloogst lag te rotten omdat de treinen niet meer mochten rijden op bevel van Hare Majesteit. De rogge lag te beschimmelen. De boeren kregen de aardappels niet meer naar de Amsterdamse gaarkeukens getransporteerd omdat de NS plat was gegaan. Ouden van dagen, vrouwen en kinderen, vooral de armen stierven door voedselgebrek, vroren dood in die strenge winter. Door het bevel tot de spoorwegstaking door die Londense emigrantenkliek stierven duizenden onschuldige burgers de hongerdood. Van dat tuig is er nooit één ter verantwoording geroepen!
In 1944 landden Feldwebel Kulik met 11 Duitse marconisten op Koning Wilhelm Land in noordoost-Groenland bij Lombvik, teneinde daar voor een radioverbinding te zorgen voor een meteorologisch station van het Duitse opperbevel. Daarnaast hadden de soldaten tot taak in contact te blijven met de Duitse U-boten op de Atlantische Oceaan.
De marconisten vestigden zich met hun apparatuur 30 mijl landinwaarts en schenen het leven daar niet zo slecht te vinden. Er was genoeg te eten en ze werden goede maatjes met de Eskimo’s van het naburige dorp. De vier vrijgezellen van het Kommando-Kulik, zoals de naam van de groep luidde, traden later zelfs in het huwelijk met Eskimomeisjes.
Na de oorlog besloten de 12 Wehrmacht-soldaten op Groenland te blijven, aangezien ze niet graag opgesloten wilden worden in een geallieerd krijgsgevangenkamp. Via hun radiotoestellen volgden ze de gebeurtenissen en in 1949 slaagde Harry Gebert via zijn zender in contact te komen met een radioamateur in Essen, wie ze betrouwbaar genoeg achtten. De berichten die ze uit Duitsland kregen, deden hen absoluut niet terugverlangen naar hun vaderland. Temeer daar ze allemaal afkomstig waren uit gebieden ten oosten van de Oder-Neisse grens.
De contacten met de Heimat hadden nog jarenlang kunnen doorgaan, ware het niet dat in augustus 1950 een Russisch flotille aan het oefenen was in de wateren van Spitsbergen. De Russische telegrafist van een torpedobootjager ving tot zijn verbazing uit de buurt van noordoost Groenland een oproepsein van de Wehrmacht op, gevolgd werd door een uitgebreide uitwisseling van berichten tussen de radioamateur in Essen en de Duitsers op Groenland. De kwestie werd aan Moskou bericht, waarna de Russische torpedobootjager bevel kreeg de steven te wenden en een onderzoek in te stellen. Uiteindelijk eindigde dit met de overgave van het hele Kommando-Kulik. De Duitsers werden naar de Poolse haven Stettin gebracht en 8 maanden later, in april 1951, vrijgelaten. Saillant detail is nog dat oud-Feldwebel Kulik later in Essen kwam te wonen, waar hij goed bevriend raakte met de vroegere radioamateur.
Terwijl in Nederlands-Indië de gevechten met het Japanse leger nog in volle gang waren, hield prins Bernhard op vrijdagavond 6 maart 1942 voor Radio Oranje in zijn beste Nederlands een toespraak tot de rijksgenoten in het verre Indië. Alsof ze daar 12.000 km verderop, midden in een felle oorlog, rustig naar de zeer slecht te ontvangen oranjezender zaten te luisteren.
Bernhard, die in 1936 naast zijn officiersrang in Nederland tevens benoemd was tot officier van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL), vertelde dat hij gaarne hun strijd had willen meemaken, maar dat het van de regering niet mocht, en dat hij zich hierbij moest neerleggen.
Het is onbekend of Bernhards toespraak vanwege de chaos in Indië is ontvangen, maar in ieder geval wel in het bezette Nederland. Behalve de verstokte oranjeklanten werd Bernhards toespraak door veel Nederlanders zeer sceptisch ontvangen. Men was niet vergeten dat in de meidagen van 1940 – terwijl Nederlandse soldaten als leeuwen tegen de Duitsers vochten en er dagelijks honderden jonge jongens sneuvelden – deze ritmeester van het regiment Huzaren van Boreel lafhartig de benen had genomen. En nu zou hij samen met de KNIL-soldaten in Indië tegen de Jappen hebben willen vechten? Velen namen Bernhards woorden dan ook totaal niet serieus.
De deftige Haagse ‘De Residentiebode’ schreef daags na Bernhards toespraak op 7 maart 1942: ‘De Prins-Gemaal, die zich reeds eerder in 1940 tijdig in veiligheid stelde, schaamt zich niet thans voor de microfoon te treden en zijn afzijdigheid te vergoelijken met een beroep op de regering’.
En de Alkmaarsche Courant schreef twee dagen later: ‘Het is niet duidelijk waarom de Prins deze verklaring aflegde wanneer zijn voorgenomen plannen toch geen voortgang kunnen hebben. Velen, die tot het laatste moment aan de Grebbeberg en elders de strijd met de overmachtige vijand aanbonden, hadden het zeker gewaardeerd, als de Prins toen in Holland was gebleven en de gevaren van zijn soldaten te velde had gedeeld’.
Saillant detail is dat de rede van Bernhard daarna niet met het Wilhelmus werd besloten, maar met zang van een dameskoor. Alsof de leiding van Radio-Oranje als bij intuïtie voelde dat ons volkslied hier niet paste.
Nadat het hoofdkwartier van de op 5 september 1944 opgerichte Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (de BS), met prins Bernhard als bevelhebber, zich in november 1944 in het pas bevrijde zuiden had gevestigd ging het helemaal mis. Honderden onschuldige mensen werden in het wilde weg door de BS opgepakt. Een getuigenis van een rancuneuze buurman, een jaloerse man of vrouw, of een doortrapte concurrent was voldoende om iemand enige tijd in een kamp te doen belanden. En wie eenmaal in de kampen zat, bleef daar ook. Al was hij of zij absoluut onschuldig. Er werd niets gecontroleerd en de gevangenen werden ook niet verhoord.
Zo werden er op 30 juni 1945 in Vught negentien mannen vrijgelaten die al vanaf november 1944 volstrekt onschuldig gevangen hadden gezeten en in december 1945 hetzelfde met een schakende man.
Men schatte dat er alleen al de eerste weken honderden mannen en vrouwen in het bevrijde zuiden ten onrechte door de BS waren opgepakt. De procureur-generaal in Den Bosch, baron Speyart van Woerden, vermeldde later in zijn rapport: ‘Iedereen werd vastgezet die werd aangegeven, onder het motto: wij kunnen beter honderd mensen onverdiend vastzetten dan er één die het wel verdient heeft te laten lopen’.
In veel gevallen werden de mensen in de kampen door de BS behandeld op een manier die rechtstreeks van de Nazi’s was afgekeken.
In 1950 schreef mr. A.M. baron van Tuyll van Serooskerken in een nota: ‘Het onderzoek heeft uitgemaakt, dat nagenoeg alom bewakers zich niet hebben ontzien weerloze mensen te kwellen en te mishandelen, waarbij door de Duitsers gedurende de bezetting toegepaste methoden zijn overgenomen’.
Door onvoldoende selectie zaten in de BS nogal wat lieden die zelf in de gevangenis thuishoorden in plaats van in een arrestatieteam. Bernhards legertje had een enorme werfkracht en iedere ‘goede vaderlander’ (dus geen leden van de NSB) was welkom. Het aanmelden gaf totaal geen problemen. Je moest bijvoorbeeld voor twee tafeltjes verschijnen. Aan het ene werd gevraagd of je een goed Nederlander was. Na het ‘ja’ kwam je bij het tweede tafeltje, waar de oranje-armband werd uitgereikt (in mei 1945 waren er in heel Nederland 150.000 tot 200.000 BS’ers, terwijl het aantal werkelijke verzetsstrijders nooit meer dan circa 40.000 mannen en vrouwen heeft geteld). Voor veel echte verzetsmensen leek het of ineens ‘iedereen in het verzet had gezeten’. Daar hadden ze tijdens de bezetting nooit iets van gemerkt.
De BS – dat al gauw in de volksmond ‘de Gestapo van de Prins’, ‘Oranjegestapo’, ‘de ‘W.A. van de Prins’, etc. werd genoemd – maakte er een dusdanige puinhoop van dat premier Gerbrandy eind 1944 in een brandbrief aan koningin Wilhelmina schreef: ‘Sinds de bevrijding hebben zich talrijke elementen in de Binnenlandse Strijdkrachten ingedrongen wier verleden en gedragingen de BS onder de bevolking een zeer slechte naam bezorgen. Alle handelingen van de BS worden verricht door jongelieden met een Oranje armband, waarop gedrukt staat het woord Oranje, en die zich beroepen slechts gehoorzaamheid verschuldigd te zijn aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard. Het gevaar voor de reputatie van Zijne Koninklijke Hoogheid, en indirect het gehele koningshuis, behoeft geen betoog. Nog staat het gezag van het Oranjehuis zeer hoog, het is echter niet te ontkennen dat het door prins Bernhard gevaar begint te lopen’.
Volgens dr. L. de Jong van het NIOD waren de vele discussies rond het optreden van de BS ook niet voorbijgegaan aan het geallieerde hoofdkwartier. Dat liet in december 1944 aan prins Bernhard weten dat zijn BS beter opgeheven kon worden. De Prins wendde zich daarna woedend tot generaal Eisenhower en wist door zijn persoonlijke inzet het voortbestaan van ‘zijn BS’ te redden.
Ook nadat de rest van Nederland was bevrijd werd een groot aantal onschuldigen door de BS opgepakt en geïnterneerd, zoals ook de vier totaal onschuldige, zwangere vrouwen die opgesloten werden in de strafgevangenis van Scheveningen. Dit is zelfs in december 1945 nog aan de orde geweest in de Tweede Kamer, waarbij het Kamerlid Jan Terpstra (AR) zich afvroeg of er zo niet nog honderden of duizenden anderen onschuldigen ten onrechte waren opgesloten. En Terpstra’s vraag werd in 1950 beantwoord nadat uit onderzoek was gebleken dat rond de 5000 mannen en vrouwen onder erbarmelijke omstandigheden volkomen onschuldig gevangen hadden gezeten.
Prins Bernhard had indertijd ook een aantal uitgesproken foute kerels als BS-commandant onder zich, zoals Nico Sikkel en Carel Frederik Overhoff.
Nico Sikkel.
Eind 1944 werd Sikkel benoemd tot gewestelijk BS-commandant in Haarlem. De benoeming kwam overigens nogal als een verrassing van het daar georganiseerde verzet. Niemand kende hem eigenlijk.
Als zijn adjudanten nam Sikkel de Velser rechercheurs Kuntkes en Haak aan die bijna de gehele oorlog gemene zaak met de Duitsers hadden gemaakt, waaronder het opsporen van onderduikers en joden, maar zich nu – in de nadagen van de Duitse bezetting – bij de BS van Sikkel hadden aangesloten. Na de oorlog kwam Sikkel in opspraak vanwege het doorspelen van namen van communistische verzetsstrijders aan de Duitse Sicherheitsdienst (SD), waardoor velen van hen – waaronder Hannie Schaft – vlak voor de bevrijding zijn gefusilleerd (klik hier voor meer informatie).
Carel Frederik Overhoff.
Als gewestelijk BS-commandant van Amsterdam werd Carel Frederik Overhoff eind 1944 benoemd. Dit ondanks dat hij de voorgaande bezettingsjaren nooit in het verzet had gezeten. Integendeel, als Beursvoorzitter van de Vereniging voor de Effectenhandel was hij betrokken geweest bij de verkoop van geroofde joodse effecten ter waarde van 300.000 toenmalige guldens. Het ging hem dusdanig voor de wind dat hij in grote staat kon gaan wonen op de buitenplaats Vegtvliet in Breukelen.
In 1947 werd Overhoff door zijn vriend Bernhard ook nog eens onderscheiden met de Militaire Willems Orde, maar vier jaar later, op 10 mei 1951 was het uit met de pret. Overhoff werd alsnog tot 2,5 jaar gevangenisstraf veroordeeld en uit het register van de Militaire Willems-Orde geschrapt.
De BS’ers van Overhoff behoorden overigens ook al niet tot het beste soort. Meer dan 80% had voor september 1944 nooit in het verzet gezeten en onder hen bevonden zich nogal wat zwarthandelaren, klaplopers en lieden die hand- en spandiensten aan de vijand hadden verricht. Pas na september 1944, toen de geallieerden aan de winnende hand waren, hadden ze zich bij de BS aangesloten. ‘Septemberridders’ werden ze dan ook door de echte verzetsmensen genoemd.
Tot slot kan nog worden vermeld dat de ongedisciplineerde BS’ers van Overhoff tijdens het bevrijdingsfeest op de Amsterdamse Dam op 7 mei 1945 bewust een schietpartij met de Duitse Kriegsmarine hebben uitgelokt, waarbij onder de feestvierders veel doden en gewonden zijn gevallen. Niemand is ooit gestraft en de zaak verdween spoedig daarna in de doofpot. Het legertje van de Prins was in het geding….. (klik hier voor meer informatie).
Willem Drees (PVDA) was voor de oorlog een overtuigd pacifist en anti-militarist. Vol trots met het ‘gebroken geweertje’ op zijn revers hield hij in het hele land toespraken om het leger af te schaffen.
Maar toen Nederland vlak na de Tweede Wereldoorlog als eerste land ter wereld ten strijde trok, had Drees zijn ‘gebroken geweertje’ weggegooid en werd hij de dirigent van de koloniale oorlog, dat uiteindelijk aan circa 150.000 Indonesische mannen, vrouwen en kinderen het leven zou kosten. Zie ook: “Erger dan Hitler”.
En in 1957 vond Drees dat de NAVO-landen, dus ook Nederland, het recht hadden om als eerste atoomwapens in te zetten.
Desondanks behoort deze salonsocialist, samen met Willem van Oranje, nog steeds tot de grootste vaderlanders.
Na de oorlog hebben zowel de marine-inlichtingenofficier admiraal Ellis Zacharias als de voormalige Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower geschreven dat de Amerikaanse atoombomaanvallen op Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945 nooit nodig waren geweest.
Zo schreef Ellis Zacharias in juni 1950 dat ook zonder de atoombommen Japan op 15 september 1945 zou hebben gecapituleerd, en Eisenhower schreef in 1963 in zijn memoires dat het atoombombardement volstrekt onnodig was omdat Japan reeds was overwonnen.
En dr. A. Stam schrijft in zijn boek ‘100 jaar Wereldgeschiedenis 1870-1970’ (uitgeverij Oosthoek, 1971) dat in Japanse regeringskringen in juli 1945 de neiging bestond om te capituleren.
Citaat: ‘Door decodering van Japanse diplomatieke telegrammen was dit ook aan de Amerikaanse regering bekend. Toch was zij vast besloten de atoombom te lanceren, waarbij zich de overweging deed gelden dat deze machtsdemonstratie de weerbarstige USSR inschikkelijker zou maken’.
Na de Conferentie van Jalta in februari 1945 waren er tussen Roosevelt en Churchill enerzijds en Stalin anderzijds spanningen ontstaan over de verdeling van de macht in Europa. Met name wat betreft Polen. Volgens Roosevelt was Stalin bezig de afspraken van Jalta op zìjn eigen manier te interpreteren. Twee weken voor zijn dood schreef hij op 12 april 1945: ‘Stalin heeft alle beloften gebroken die hij op Jalta heeft gedaan!’
Het was Roosevelts opvolger Truman die besloot om de atoombommen zo snel mogelijk in te zetten door Stalin te tonen dat de VS over een zeer krachtig massavernietigingswapen beschikte en dat het ook bereid was dit te gebruiken.
Ondanks dat Japan dus op het punt stond te capituleren verwoestten de twee bommen op 6 en 9 augustus 1945 op een afgrijselijke manier de steden Hiroshima en Nagasaki, met als gevolg dat ruim 250.000 mannen, vrouwen en kinderen om het leven kwamen dat in jaren daarna nog enige honderdduizenden aan stralingsziekte en kanker zouden overlijden.
Opgeofferd om Stalin inschikkelijker te maken aan de wensen van Amerika en Engeland.
Overigens was ‘atoombomgooier’ Truman ook de man die vlak na de Duitse inval in Rusland in juni 1941 tegen The New York Times had gezegd: “If we see that Germany is winning we ought to help Russia and if Russia is winning we ought to help Germany and that way let them kill as many as possible”.
Het was op vrijdag 21 november in het oorlogsjaar 1941 dat ir. Cornelis (Kees) Staf – de president-directeur van de Nederlandsche Heidemaatschappij en directeur van Culano (Commissie Uitzending Landbouwers naar Oost-Europa) – de kameraden Oostlandboeren uitgeleide deed in hotel Terstege te Oldenzaal. Het ging er feestelijk aan toe. Een stafmuziekcorps van de Duitse Wehrmacht speelde vrolijke marsmuziek en om het kwartier schalde het schone lied “Naar het Oosten moeten we rijden” door de zaal.
Het hoogtepunt van de bijeenkomst was de rede van Staf. “Zorg ervoor“, zo riep hij pathetisch uit, “dat door de geest waarvan gij blijk geeft, ginds steeds groter gebieden aan de Nederlanders worden gegeven.”
Landesbauernführer Graf Grothe, NSB-boerenleider Roskam en andere aanwezige Nazi-kopstukken knikten goedkeurend. Met ‘ginds’ bedoelde Staf de door het Duitse leger op ‘de Bolsjewisten’ veroverde gebieden, waar al het landbouwgrond was ‘beschlagnahmt’.
De volgende dag vertrok de eerste groep van ruim honderd boeren naar het Oostland.
Maar een paar jaar later vonden velen van hen de dood tijdens de Russische opmars. En degenen die in 1945 wel in Nederland terugkwamen, werden direct geïnterneerd in een van de vele NSB-kampen.
Maar dat gold niet voor Kees Staf. Hij mocht dan wel de hele oorlog gecollaboreerd hebben met de vijand, lid van de NSB was hij nooit geweest. En dat feit werd dusdanig gewaardeerd dat hij vlak na de bevrijding alweer benoemd werd tot directeur-generaal van het ministerie van Landbouw.
En van 15 maart 1951 tot 22 december 1958 was Staf zelfs minister van Oorlog en Marine (later Defensie) in de kabinetten Drees en Beel.
Overigens werd in die jaren door de voormalige verzetskrant De Waarheid nog wel regelmatig op het duistere oorlogsverleden van Staf gewezen.
Tot slot kan nog gemeld worden dat in 1959 – het jaar dat een andere collaborateur minister-president werd (zie hier) – Kees Staf beëdigd werd als lid van de Eerste Kamer en dat koningin Juliana hem op 9 juni van dat jaar ook nog eens benoemde tot Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Twee weken na de Duitse capitulatie in mei 1945 overwoog Winston Churchill, de toenmalige premier van Groot-Brittannië, een inval in de Sovjet-Unie. Toen nog een bondgenoot van de Amerikanen en Engelsen.
In het plan, met de naam ‘Operation Unthinkable’, werd er van uitgegaan dat er niet alleen 500.000 Amerikanen, Engelsen en Polen tegen de Russen zouden meevechten, maar ook 10 divisies goed geoefende en geharde Oostfrontstrijders van de Waffen-SS en de Wehrmacht die nog in de krijgsgevangenkampen zaten.
Deze Derde Wereldoorlog had op 1 juli 1945 moeten beginnen, maar het plan – dat tot in de hoogste militaire kringen is behandeld – werd uiteindelijk verworpen. Er bestond nog te veel twijfel over het slagen van de operatie. En aangezien de Russische geheime dienst inmiddels lucht had gekregen van het plan, moet dit gezien worden als het begin van de Koude Oorlog. Hieronder een gedeelte van het Britse plan.
In mei 1952 werd bekend dat in oktober 1950 een 50-jarige Indische vrouw, genaamd Banda, wegens spionage door een Noord-Koreaans vuurpeloton was gefusilleerd. Volgens verscheidene bronnen zou zij een onwettige dochter van Mata Hari zijn geweest.
Banda zou rond 1900 in Banyu Biru (bij Semarang) zijn geboren uit een buitenechtelijke relatie van de destijds in Nederlands-Indië wonende Mata Hari met een hooggeplaatste Nederlands-Indische heer (informatie van de familie, 17 oktober 2017). Banda, die eigenlijk Joanna Louiza heette (niet te verwarren met Mata Hari’s wettige, in 1919, overleden dochter Louise Jeanne), werd na haar geboorte afgestaan aan een tante in Batavia, die familie was van Banda’s biologische vader.
Op 19 maart 1902 ging Mata Hari met haar man weer terug naar Nederland. Banda, die nog steeds bij haar tante woonde, bleef in Batavia achter. Pas na de executie van Mata Hari op 15 oktober 1917 in het Franse Vincennes kreeg de inmiddels 17-jarige Banda van haar tante te horen wie haar moeder was (volgens een andere bron zou Mata Hari vlak voor haar executie haar dochter zelf geschreven hebben).
Niet lang daarna kreeg de knappe Banda een verhouding met een 40-jaar oudere hoge Nederlandse functionaris, die een van de drie naaste medewerkers was van Gouverneur-Generaal Johan Paul graaf van Limburg Stirum. Toen Banda’s minnaar in 1935 op 75-jarige leeftijd overleed, liet hij de inmiddels 35-jarige Banda een aanzienlijk vermogen na. Haar rijkdom bezorgde haar een vooraanstaande positie in het vooroorlogse Batavia met veel vrienden onder diplomaten, officieren en zakenlui.
Tijdens de Japanse bezetting wist Banda door haar Indo-Europese uiterlijk buiten de Jappenkampen te blijven en raakte actief betrokken in het verzet. Door haar charmes wist ze toegang te krijgen tot talrijke hoge Japanse officieren en burgerautoriteiten. Het was dan ook mede aan Banda’s activiteiten te danken dat de geallieerden kans zagen om agenten te droppen boven het door de Japanners bezette Sumatra.
Na de Japanse capitulatie werd ze echter door de Nederlands-Indische autoriteiten ervan verdacht voor de Indonesische nationalisten van Soekarno te spioneren en informatie over de Eerste Politionele Actie te hebben doorgespeeld, al ontbrak het harde bewijs hiervoor. Zij werd dan ook door de Inlichtingendienst van het KNIL, waar ze bekend stond als Banda MacLeod (de achternaam van Mata Hari’s vroegere echtgenoot), nauwlettend in de gaten gehouden. Zo zou zij in februari 1948 in het Bandungse Hotel Savoy Homann nog gedineerd hebben met kapitein Westerling, die toen met zijn Speciale Troepen vlakbij in Batujajar was gelegerd. Hoe die twee elkaar kenden is niet bekend. Feit is dat ook Westerling boven Sumatra was gedropt, maar pas een maand na de Japanse capitulatie. Het gesprek tussen Banda en Westerling – dat door iemand van de inlichtingendienst was afgeluisterd – was verre van aangenaam. Zij slingerde hem allerlei verwijten naar het hoofd vanwege diens optreden op Zuid-Celebes. Zo heeft ze letterlijk tegen hem gezegd: “Jouw optreden is net als een karbouw, dom en ondoordacht. Met meer politiek inzicht zou je hier meer bereiken”.
Na de Indonesische onafhankelijkheid in december 1949 ging Banda naar de Verenigde Staten, waar ze kort daarna door de CIA werd gerekruteerd. Men had bij die organisatie namelijk nog steeds grote waardering voor haar verzetsactiviteiten tijdens de Japanse bezetting. Nadat Banda begin maart 1950 via China naar Noord-Korea was gegaan, werd ze niet lang daarna door een van haar contactpersonen verraden en zonder vorm van proces in oktober van dat jaar door een vuurpeloton gefusilleerd.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.