Categorie archief: Politionele Acties

De Grondwet mocht niet baten.

Joost van der Gijp, een dienstplichtig sergeant die zich tijdens de Duitse inval in Nederland in mei 1940 had onderscheiden, kreeg vanwege zijn gevechtservaring in september 1946 een herhalingsoproep om zich met de 7-December-divisie in te schepen voor uitzending naar Indonesië. Maar aan die oproep werd door hem echter geen gehoor gegeven. De reden: Joost wilde niet met een wapen in de hand zijn rijksgenoten bestrijden die voor hun vrijheid vochten. Ook vond hij dat de uitzending in strijd was met  Artikel 192 van de Grondwet, dat namelijk bepaalde dat Nederlandse dienstplichtigen slechts met hun eigen toestemming mochten worden uitgezonden naar overzeese gebiedsdelen. Op donderdagmorgen 24 oktober 1946 stond hij dan ook wegens desertie terecht voor de krijgsraad te velde in Den Haag. De auditeur-militair majoor mr. M. Lodder achtte het bewijs wettig en overtuigend geleverd dat beklaagde op 13 september 1946 “in tijd van oorlog” opzettelijk afwezig was gebleven. Hij vond dat er in deze zaak dan ook geen verzachtende omstandigheden aanwezig waren en eiste de volle gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden.
Daarna was Van der Gijps raadsman, het CPN-Tweede Kamerlid mr.dr. Benno J. Stokvis, aan het woord. Deze stelde dat volgens de Nederlandse regering er geen sprake was van een oorlog tegen Indonesië, maar dat het een kwestie was van een interne gezagshandhaving: een politionele actie. Stokvis achtte het dan ook niet op zijn plaats om in de aanklacht te spreken van “in tijd van oorlog”. Voorts protesteerde hij tegen de maximum eis die was gesteld en drong erop aan dat Van der Gijp werd vrijgelaten. Vooral ook op grond van Artikel 192 van de Nederlandse Grondwet.
” Wanneer de regering de grondwet terzijde schuift, dan hebben wij onze rechtsstaat vaarwel gezegd en dan bevinden wij ons weer in de politiestaat, waarin wij ons al vijf jaar lang hebben bevonden”, aldus de raadsman.
Het mocht echter niet baten. Joost van der Gijp werd dezelfde dag dan wel niet tot 7 1/2 jaar veroordeeld, maar tot 3 jaar gevangenisstraf die hij volledig in een Scheveningse gevangenis heeft uitgezeten.

Zie ook mijn artikel: Nederlandse regering had lak aan de Grondwet.

Gerard

Grijp192a

Grijp192b

Waarom premier Rutte weigerde excuses te maken voor het veroorzaakte leed tijdens de koloniale oorlog.

Op vrijdag 14 augustus 2015 heeft premier Rutte verklaard dat hij de volgende dag bij de Indië-herdenking in Den Haag geen excuses zou gaan maken voor het leed dat Nederlandse militairen in de jaren 1946-1949 in Indonesië hebben veroorzaakt.

R1

Overigens is dat niet zo verwonderlijk, aangezien hij daarmee officieel zou erkennen dat de militairen indertijd – met instemming van de toenmalige Nederlandse regering! – orders van de legerleiding hebben uitgevoerd. Inclusief het standrecht, waarbij Indonesiërs zonder vorm van proces konden worden geëxecuteerd. Vandaar dat kapitein Westerling voor zijn massale standrechtelijke executies op Zuid-Celebes ook altijd de hand boven het hoofd is gehouden.
Zie ook mijn artikel: Nederlandse regering betaalde kapitein Westerling ‘zang-zwijggeld’.

Met name de voormalige verzetskrant De Waarheid, die fel tegen de koloniale oorlog gekant was, stelde de PVDA-ministers, waaronder premier Willem Drees, verantwoordelijk voor de door de Nederlandse militairen begane excessen: “Wanneer een dorp in Indonesië platgebrand wordt, of ergens een bloedbad wordt aangericht dan zijn de PVDA-ministers daarvoor verantwoordelijk”, aldus De Waarheid op 26 oktober 1948.
Zie ook mijn artikel: “Erger dan Hitler in 1940.”

R2

R3

Feit is dat Nederlandse soldaten die destijds in Indië weigerden excessen te begaan, zoals het standrechtelijk executeren van Indonesische guerrillastrijders, het in brand steken van kampongs, etc., – met instemming van minister-president Willem Drees (PVDA) – konden rekenen op een jarenlange gevangenisstraf, zoals de  Nederlandse mariniers Smit, De Hoog en Stokking die geweigerd hadden de kampong Soetodjajan, bij Pakisadji, in brand te steken.

R4

R5

R6

R7

R8

Tot slot nog wat over de Amnestie Ordonnantie.

Aangezien tijdens de koloniale oorlog aan beide zijden ernstige misdaden zijn gepleegd, is er in augustus 1949 tussen Nederland en Indonesië afgesproken dat “zij die worden vervolgd of die reeds zijn veroordeeld voor misdaden, die duidelijk een uitvloeisel zijn van het politieke conflict tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek van verdere strafvervolging zullen worden ontslagen of ontheven van hun straf, overeenkomstig zo spoedig mogelijk uit te vaardigen wettelijke of andere regelingen” (proclamatie, paragraaf 3 d.d. 3 augustus 1949).
De strekking van deze bepaling was derhalve dat ieder van beide regeringen zou afzien van verdere vervolging en bestraffing van hen die aan de zijde van de andere partij aan het ‘conflict’ tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië hadden deelgenomen en daarbij delicten hadden gepleegd, die als een duidelijk uitvloeisel van dat ‘conflict’ konden gelden.
Een en ander is in november 1949 vastgelegd in de Amnestie Ordonnantie (Indisch Staatsblad, 1949 nr.326) en ondertekend door zowel Nederland als Indonesië, waaronder de Indonesische president Soekarno.
Hieronder Artikel I en II van de Amnestie Ordonnantie, plus de volledige ordonnantie (klikken om te vergroten).

R9

R9a

R9b

Gerard

Censuur in Nederland: kritische film kostte de Nederlandse cineast Joris Ivens zijn paspoort.

Nadat de Nederlandse cineast Joris Ivens in 1945 een film had gemaakt over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd kreeg hij grote problemen met de Nederlandse regering, geleid door Willem Drees (PVDA). Niet alleen werd de vertoning van de film In Nederland verboden, maar werd Ivens ook nog eens tot persona non grata verklaard. Want toen Ivens in 1947 in het buitenland vertoefde en hij bij de Nederlandse ambassade zijn paspoort ging verlengen nam de man achter de balie het paspoort mee naar achteren om even later te melden: “Het spijt me verschrikkelijk, ik mag u uw paspoort niet teruggeven, we hebben orders uit Den Haag gekregen”. “Maar ik ben toch Nederlander. Ik heb recht op een paspoort”, protesteerde Ivens. “Meneer Ivens, volgens onze grondwet is een paspoort geen recht, maar een gunst die het ministerie van Buitenlandse Zaken u al dan niet bewijst”, kreeg Ivens ten antwoord (informatie van Joris Ivens, september 1985). Overigens hadden alle Nederlandse ambassades opdracht van Den Haag gekregen om zijn paspoort in te nemen.
Ivens kon dus niet meer terug naar zijn geboorteland. Pas in 1948 kreeg hij een voorlopig document dat hij iedere drie maanden moest laten verlengen. Dat pesterige spelletje van de regering-Drees heeft bijna 10 jaar geduurd. Dus tot eind 1957. Daarna kreeg Ivens pas zijn paspoort terug, maar de regering bleef hem op allerlei manieren dwarszitten, onder andere door hem in 1963 te verhinderen een film over de Deltawerken te maken. Pas in 1985 – 4 jaar voor Ivens’ dood in 1989 – heeft de Nederlandse Staat haar verontschuldigingen aangeboden.

Ivens1

Ivens2

Na de dood van Ivens op 28 juni 1989 schreef Job Velzen in het Vrije Volk: ‘Joris Ivens. Veel kabinetten hebben hem verguisd. Vergeef het hen, de hypocrieten van de PVDA. Van Drees tot en met Den Uyl. Joris Ivens: rust in vrede’.

Ivens3

Saillant detail is dat toen Ivans’ 18-jaar oude, verboden film tijdens de Nederlandse filmdagen in juli 1963 in het Duitse Münster werd vertoond dit nog tot een fel protest heeft geleid van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, maar daar heeft men zich in Münster niets van aangetrokken.

Ivens4

Gerard

Liquidatie van PVDA-voorzitter Koos Vorrink moest sein tot staatsgreep zijn.

Eind 1979 werd bekend dat de voormalige premier Gerbrandy, generaal Kruls en vice-admiraal Helfrich begin 1947 van plan waren geweest om middels een gewelddadige staatsgreep de regering-Beel omver te werpen.

01

De reden was hun onvrede met de op 15 november 1946 gesloten overeenkomst van Linggadjati, het akkoord tussen de Commissie-Generaal namens de Nederlandse regering en de leiding van de eenzijdig uitgeroepen Republiek Indonesië. Volgens Gerbrandy was deze overeenkomst een verraad aan de beginselen van koningin Wilhelmina’s rede op 7 december 1942. Immers, volgens de koningin zou Indonesië een eigen status krijgen binnen het Koninkrijk. Dus moest het binnen het rijksverband blijven, dat volgens Gerbrandy met de Linggadjati-overeenkomst totaal niet het geval was. Aangezien hiermee het “Koninkrijk werd verkwanseld” vond hij het dan ook “zowel de plicht als het recht om de regering ten val te brengen en het roer te wenden”. In april 1947 kreeg Gerbrandy ook de steun van organisaties van oud-militairen en voormalige leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Met name de rechter sector.

02

Blijkens een rapport van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) over de jaren 1947-1948 had Gerbrandy in de organisatie de schuilnaam ‘Gerrit’ en om “de spanning onder het volk te brengen” was in overleg met hem besloten PVDA-voorzitter Koos Vorrink te liquideren, waarna het uur X zou zijn aangebroken. Voor het geval de staatsgreep zou slagen waren de functies al verdeeld. Zo zou Gerbrandy weer minister-president worden en vice-admiraal Helfrich minister van Marine. Onmiddellijk na het uur X zouden Gerbrandy en Helfrich naar koningin Wilhelmina gaan om haar op de hoogte stellen van de situatie. Echter, toen de complotteurs contact opnamen met een Haagse politieofficier – aan wie na het slagen van de coup de functie van hoofdcommissaris was toegedacht – kregen ze van hem te horen dat hij uit betrouwbare bron had vernomen dat ‘de zaak’ al bekend was bij de inlichtingendiensten BVD en MID. Daarop werd de staatsgreep afgelast.
Uiteindelijk liet Gerbrandy c.s. het bij een smeekschrift, ondertekend door 240.000 mensen, en werd een verzoekschrift aan de Tweede Kamer gericht om de leden van de regering te laten vervolgen wegens schending van de Grondwet. Dat werd overigens voor kennisgeving aangenomen. Toen Gerbrandy daarna voor de radio de regering nogmaals beschuldigde van ongrondwettig handelen, kreeg hij voor twee maanden een spreekverbod.

03

De historicus dr. L. de Jong schreef later over Gerbrandy’s staatsgreep-plan: ‘Hij die in zijn jonge jaren ‘de rode advocaat van Sneek’ was genoemd, associeerde zich tijdens de worsteling met de Republiek Indonesië met de meest conservatieve elementen in den lande. Uit zijn vage plannen voor een staatsgreep sprak zijn strijdbaarheid, maar dat is dan ook het enige positieve dat men er in kan ontwaren. Hij zou, had hij die plannen kunnen doorzetten, aan de afloop van de worsteling met de Republiek niets hebben veranderd maar wel in Nederland een beroering en een verwarring hebben geschapen, naar welker omvang men slechts kan gissen’.

Desondanks werd Gerbrandy op 13 april 1955  ‘voor bewezen diensten’ door koningin Wilhelmina benoemd tot minister van Staat en nam hij in 1956 plaats in een commissie die een oplossing moest vinden voor de Greet-Hofmans-affaire.

04

Saillant detail is dat na de poging tot staatsgreep het Indië-beleid van de regering harder werd. Op 20 juli 1947 werd de overeenkomst van Linggadjati opgezegd om de volgende dag over te gaan tot een grootschalig militair ingrijpen op Java en Sumatra (Eerste Politionele Actie).

05

06

En ruim een jaar later gaf de regering-Drees opdracht om in de nacht van 18 op 19 december 1948 met een ‘blizkrieg’ de Republiek Djokja aan te vallen (Tweede Politionele Actie). Zie hierover mijn artikel: “Erger dan Hitler in 1940”.

07

Over het staatsgreep-plan nog het volgende:
Nadat eind 1979 uit het geheime document ook nog was gebleken dat de grote steden in 1947 in staat van alarm waren gebracht, heeft het kamerlid Waltmans op 8 december 1979 hierover vragen gesteld aan minister-president Van Agt. In zijn antwoord op 11 december 1979 verklaarde Van Agt dat de ministerraadsnotulen van 1947 geen enkel gegeven bevatten dat zou kunnen duiden op vrees voor een staatsgreep en het alvast alarmeren van burgemeesters. Van Agt zag dan ook geen aanleiding voor een onderzoek.

08

Met dit ongeloofwaardige antwoord ging de Tweede Kamer akkoord, en ging weer over tot de orde van de dag.

Maar in het Stadsarchief van de gemeente Amsterdam liggen wel degelijk een aantal documenten van de toenmalige Amsterdamse burgemeester d’Ailly die het tegendeel bewijzen. De burgemeester heeft in de loop van 1947 namelijk “geheime inlichtingen, zelfs van ministers” ontvangen omtrent plannen tot een staatsgreep, die zouden uitgaan van kringen die sterk gekant waren tegen het beleid van de regering. “De aanwijzingen dat er iets op til was”, zo luidt het verklarend schrijven, “waren zo sterk dat hij het nodig achtte de proclamatie op te stellen”.

09

Gerard

“Erger dan Hitler in 1940.”

Met een ‘blitzkrieg’ op de Midden-Javaanse stad Djokja begon in de nacht van 18 op 19 december 1948 de Tweede Politionele Actie. Om een snelle interventie van de VN-veiligheidsraad te bemoeilijken had minister-president Drees (PVDA) expres met de aanval gewacht totdat de VN met kerstreces was gegaan.

01

02

Op 22 december kwam de VN-Veiligheidsraad in spoedzitting bijeen. De aangesloten landen waren furieus en dr. Hodgson, de  Australische afgevaardigde, noemde het militaire optreden van Nederland “Worse than even Hitler did to the Netherlands in 1940” en Amerika dreigde zelfs met het stopzetten van de Marshall-hulp.

03

In het tijdschrift ‘Kroniek van de Week’ werd Hodgsons opmerking ook nog eens treffend geïllustreerd.

04

Zoals was te voorzien had Nederland dan ook op 24 december een resolutie aan zijn broek, waarin gesommeerd werd de vijandelijkheden onmiddellijk te staken. Desondanks ging het Nederlandse leger op Java nog door tot 31 december en op Sumatra zelfs tot 5 januari 1949. Toen was ook de beoogde gebiedsuitbreiding praktisch gerealiseerd. En een paar dagen later ging premier Drees doodleuk naar Indonesië om de veroverde gebieden te bezoeken, waardoor nogmaals de vergelijking met Hitler werd gemaakt. Zowel door de buitenlandse media als in de voormalige verzetskrant De Waarheid, de enige Nederlandse krant die fel gekant was tegen de koloniale oorlog in Indonesië.

05

06

Nadat bekend was geworden dat op 19 december 1948 vluchtende Indonesische burgers door Nederlandse vliegtuigen met mitrailleurs waren beschoten, publiceerde het voormalige verzetsblad De Vlam op 22 januari 1949 de onderstaande tekening van Wim van Wieringen op de voorpagina.

Vlam

Gerard

Nederlandse regering had lak aan de Grondwet.

Toen Nederland na de bevrijding in 1945 als eerste land ten oorlog trok, werden Nederlandse dienstplichtigen – veelal tegen hun zin – door de toenmalige regering gedwongen naar Nederlands-Indië gestuurd. Dit ondanks dat het in strijd was met artikel 192 van de Grondwet dat namelijk bepaalde dat Nederlandse dienstplichtigen slechts met hun eigen toestemming mochten worden uitgezonden naar overzeese gebiedsdelen. Pas op 4 augustus 1947 was de wet gewijzigd en onder nummer H293 in het Staatsblad afgedrukt. En pas vanaf dat moment was het dus rechtsgeldig om dienstplichtige soldaten overzee te sturen, maar toen waren er al duizenden dienstplichtigen in Nederlands-Indië en inmiddels honderden van hen gesneuveld of zwaar verminkt in deze koloniale oorlog. Met de wijziging van artikel 192 van de Grondwet werd ook meteen de dienstplicht verlengd van elf maanden naar drie jaar om de jongens langer in Nederlands-Indië te kunnen houden, want “Indië verloren, rampspoed geboren”, was indertijd het credo.

01

02

03

Een figuur die in 1946 zeer actief was met het verwijzen naar artikel 192 van de Grondwet was de oud-verzetsman professor Johan Willem Pootjes. Met het bewuste artikel van de Grondwet in zijn hand hield hij hierover lezingen in Amsterdam en Hilversum dat door duizenden mensen, waaronder honderden dienstplichtige militairen, werden bezocht. Dit tot groot ongenoegen van de autoriteiten. Op donderdagochtend 3 oktober 1946 werd Pootjes dan ook door de politie van zijn bed gelicht omdat hij “een bepaalde politieke activiteit aan de dag legde”. Pas op 15 augustus 1947 werd tegen hem vier jaar gevangenisstraf geëist “wegens het aanzetten tot desertie”. De rechtbank deed echter geen uitspraak omdat men twijfelde aan de geestelijke vermogens van Pootjes. De rechter vond blijkbaar dat iemand die dienstplichtige militairen terecht op artikel 192 van de Grondwet wees niet goed bij zijn hoofd was……

04

05

Zie ook mijn artikel over de dienstplichtige sergeant Joost van der Grijp: De Grondwet mocht niet baten.

Gerard