Eind 1979 werd bekend dat de voormalige premier Gerbrandy, generaal Kruls en vice-admiraal Helfrich begin 1947 van plan waren geweest om middels een gewelddadige staatsgreep de regering-Beel omver te werpen.

De reden was hun onvrede met de op 15 november 1946 gesloten overeenkomst van Linggadjati, het akkoord tussen de Commissie-Generaal namens de Nederlandse regering en de leiding van de eenzijdig uitgeroepen Republiek Indonesië. Volgens Gerbrandy was deze overeenkomst een verraad aan de beginselen van koningin Wilhelmina’s rede op 7 december 1942. Immers, volgens de koningin zou Indonesië een eigen status krijgen binnen het Koninkrijk. Dus moest het binnen het rijksverband blijven, dat volgens Gerbrandy met de Linggadjati-overeenkomst totaal niet het geval was. Aangezien hiermee het “Koninkrijk werd verkwanseld” vond hij het dan ook “zowel de plicht als het recht om de regering ten val te brengen en het roer te wenden”. In april 1947 kreeg Gerbrandy ook de steun van organisaties van oud-militairen en voormalige leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Met name de rechter sector.

Blijkens een rapport van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) over de jaren 1947-1948 had Gerbrandy in de organisatie de schuilnaam ‘Gerrit’ en om “de spanning onder het volk te brengen” was in overleg met hem besloten PVDA-voorzitter Koos Vorrink te liquideren, waarna het uur X zou zijn aangebroken. Voor het geval de staatsgreep zou slagen waren de functies al verdeeld. Zo zou Gerbrandy weer minister-president worden en vice-admiraal Helfrich minister van Marine. Onmiddellijk na het uur X zouden Gerbrandy en Helfrich naar koningin Wilhelmina gaan om haar op de hoogte stellen van de situatie. Echter, toen de complotteurs contact opnamen met een Haagse politieofficier – aan wie na het slagen van de coup de functie van hoofdcommissaris was toegedacht – kregen ze van hem te horen dat hij uit betrouwbare bron had vernomen dat ‘de zaak’ al bekend was bij de inlichtingendiensten BVD en MID. Daarop werd de staatsgreep afgelast.
Uiteindelijk liet Gerbrandy c.s. het bij een smeekschrift, ondertekend door 240.000 mensen, en werd een verzoekschrift aan de Tweede Kamer gericht om de leden van de regering te laten vervolgen wegens schending van de Grondwet. Dat werd overigens voor kennisgeving aangenomen. Toen Gerbrandy daarna voor de radio de regering nogmaals beschuldigde van ongrondwettig handelen, kreeg hij voor twee maanden een spreekverbod.

De historicus dr. L. de Jong schreef later over Gerbrandy’s staatsgreep-plan: ‘Hij die in zijn jonge jaren ‘de rode advocaat van Sneek’ was genoemd, associeerde zich tijdens de worsteling met de Republiek Indonesië met de meest conservatieve elementen in den lande. Uit zijn vage plannen voor een staatsgreep sprak zijn strijdbaarheid, maar dat is dan ook het enige positieve dat men er in kan ontwaren. Hij zou, had hij die plannen kunnen doorzetten, aan de afloop van de worsteling met de Republiek niets hebben veranderd maar wel in Nederland een beroering en een verwarring hebben geschapen, naar welker omvang men slechts kan gissen’.
Desondanks werd Gerbrandy op 13 april 1955 ‘voor bewezen diensten’ door koningin Wilhelmina benoemd tot minister van Staat en nam hij in 1956 plaats in een commissie die een oplossing moest vinden voor de Greet-Hofmans-affaire.

Saillant detail is dat na de poging tot staatsgreep het Indië-beleid van de regering harder werd. Op 20 juli 1947 werd de overeenkomst van Linggadjati opgezegd om de volgende dag over te gaan tot een grootschalig militair ingrijpen op Java en Sumatra (Eerste Politionele Actie).


En ruim een jaar later gaf de regering-Drees opdracht om in de nacht van 18 op 19 december 1948 met een ‘blizkrieg’ de Republiek Djokja aan te vallen (Tweede Politionele Actie). Zie hierover mijn artikel: “Erger dan Hitler in 1940”.

Over het staatsgreep-plan nog het volgende:
Nadat eind 1979 uit het geheime document ook nog was gebleken dat de grote steden in 1947 in staat van alarm waren gebracht, heeft het kamerlid Waltmans op 8 december 1979 hierover vragen gesteld aan minister-president Van Agt. In zijn antwoord op 11 december 1979 verklaarde Van Agt dat de ministerraadsnotulen van 1947 geen enkel gegeven bevatten dat zou kunnen duiden op vrees voor een staatsgreep en het alvast alarmeren van burgemeesters. Van Agt zag dan ook geen aanleiding voor een onderzoek.

Met dit ongeloofwaardige antwoord ging de Tweede Kamer akkoord, en ging weer over tot de orde van de dag.
Maar in het Stadsarchief van de gemeente Amsterdam liggen wel degelijk een aantal documenten van de toenmalige Amsterdamse burgemeester d’Ailly die het tegendeel bewijzen. De burgemeester heeft in de loop van 1947 namelijk “geheime inlichtingen, zelfs van ministers” ontvangen omtrent plannen tot een staatsgreep, die zouden uitgaan van kringen die sterk gekant waren tegen het beleid van de regering. “De aanwijzingen dat er iets op til was”, zo luidt het verklarend schrijven, “waren zo sterk dat hij het nodig achtte de proclamatie op te stellen”.

Gerard
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.